Het is een druilerige zondagochtend, ik zit op mijn werk in een ruimte met schaars geel TL verlicht. Buiten grijze wolken en een regenbui, harde natte strepen vallen diagonaal op de opengebroken straat, de bus rijdt hier niet meer. Het is een zondag in augustus, maar alles doet denken aan oktober. Op weg naar werk was het nog droog, de meeuwen en vogels vroeg actief, de laatste mensen uit het nachtleven op weg naar hun bed. Een enkele duif deed zich te goed aan kruimels in restjes opgedroogde kots, een veel te knap meisje voor een veel te oude langharige man wisselden nummers uit. En dan die lucht; de wolken in pastelkleuren, lichtoranje grenzend aan roze en grijs met op de voorgrond een molen, molen de valk. Het had iets sereens. Aangekomen op Leiden centraal een regenboog, de boog volledig in zicht, scherp afgetekend aan de hemel, waar bevond zich de pot met goud?
Op werk kijk ik door de natte ramen naar buiten, de lucht klaart op, alleen de druppels op de ramen verrieden nog de regenbui. Het is rustig op werk. Af en toe neem ik een telefoon op, ik verbind door, kijk weer door het raam en in de verte zie ik huis ter duin. Ik heb nog niet ontbeten en mijn maag protesteert.
‘Dertig jaar…’ denk ik ‘en waar ben ik toch mee bezig?’
Dan dwalen mijn gedachten af, dit keer naar het boek van W.F. Hermans over Wittgenstein dat ik in de bus op weg naar werk zat te lezen. Meer nog dan zijn filosofie vind ik zijn achtergrond interessant. Zoon van een rijke joodse industrieel en opgegroeid in een geweldig milieu in Wenen. De filosoof Wittgenstein was het jongste kroost, maar alle Wittgensteins hadden talent. Allen waren uitzonderlijk muziekaal, ook Wittgenstein de filosoof, maar zijn oudere broer Paul werd wereldberoemd pianist en zijn broer Hans die op zijn 26e zelfmoord pleegde idem; ‘…[slechts] vier jaar oud, kon hij horen dat het signaal van de brandweer een kwart was’ zo schreef Hermans. Hans pleegde overigens zelfmoord omdat hij door zijn vader Carl gedwongen werd zijn vader op te volgen in de industrie, waar hij liever violist was geworden. Zijn zussen kregen muziekles van Brahms en grootheden als Mahler en Strauss kwamen regelmatig bij de familie over de vloer. Eén zus is vele malen door Gustav Klimt geschilderd en werd zo onsterfelijk.
De telefoon gaat en ik keer terug naar het heden.
‘Goedemorgen u spreekt met de telefonist, waarmee kan ik u van dienst zijn?’, ‘Sorry u bent verkeerd verbonden, dit is het alarmnummer, ik verbind u door, dag mevrouw’.
Mensen bellen continu voor de grootste onzin een alarmnummer alsof het de normaalste zaak van de wereld is, het houd me wel bezig op de zondagochtend. Veel mensen zijn zo ontzettend hulpeloos of dom, of lui? Ik weet het niet.
Via de interne mail op werk krijg ik een krantenartikel onder ogen over een collega die ik niet ken, ze heeft de krant behaald; ‘… op naar de honderdvijftig’. Deze onbekende collega is al in ruim honderd verschillende landen geweest, ‘The Isle of man’ was haar honderdste bestemming, ‘ik leef om te reizen, op naar de honderdvijftig!’ stelt ze in het artikel.
Ik kijk weer uit het raam en vraag me af in hoeveel landen ik zelf ben geweest. Het boeit me eigenlijk niet. Waar ik ook naartoe ga, ik ben toch nooit helemaal weg. Ik zou nog graag naar Irak, Syrië en Iran reizen, maar de politiek belemmert me in dit streven. Misschien wil ik nog naar noord-Afrika, zuid-Afrika, Scandinavië? Ik ben een Europeaan, ik wil nog naar Wenen.
Wenen, mijn ‘connectie’ met Wittgenstein, met Klimt, met Oostenrijk. In Wenen werd mijn oma geboren, de familie ‘Deutsch’, Duitser kan haast niet, hoe ironisch. Erica Deutsch en haar broer Kurt Deutsch, haar idealen leidden haar naar Palestina tijdens het interbellum. Haar vader, mijn overgrootvader Felix Deutsch moet vannuit Wenen WOI hebben meegemaakt en was hierdoor getuige van het einde van het Habsburgse Rijk. Via het internet heb ik zijn graf gevonden. Hij ligt begraven in de oude begraafplaats van Wenen het Wienerfriedhof.
Mijn oma heb ik helaas nooit kunnen spreken, ze stierf jong voor mijn geboorte. Wat had ik graag met haar gesproken over onze geschiedenis. Haar broer Kurt scheen te zijn gevlucht naar Italië voor de 2e wereldoorlog. Kurt, naamgenoot van Kurt Wittgenstein die naar het schijnt in 1918 ook al zelfmoord pleegde toen de troepen waaraan hij leiding gaf deserteerden. Het Oostenrijkse front met Italië, hetzelfde front waar ook een jonge Hemingway was gelegerd was en waar hij later zijn roman ‘A farewell to Arms’ aan wijdde. Op deze herfstachtige zondag in Augustus, krijg ik heimwee naar een periode en een tijd waarvan ik alleen kan weten uit boeken. Mogelijk is mijn beeld overgeromantiseerd, er is toch immers niks romantisch aan sterven in de loopgraven of doodgaan aan de spaanse griep? En als mijn overgrootvader in de straten van Wenen een Wittgenstein langs had zien komen in een rijkuitgevoerde koets met edele paarden, had deze Wittgenstein hem dan een blik waardig gegund?
En toch kan ik me niet aan de gedachtte onttrekken, dat het leven toen zinrijker was dan nu. Ook jong sterven behoorde hierbij tot de mogelijkheden. Eén granaatscherf meer en ook Hemingway had nooit zijn boeken geschreven, ook Wittgenstein de filosoof had kunnen sterven aan het front, zijn naam gebeiteld in koud steen, naast vele anonieme namen van gesneuvelden en bekend vanwege de dood in een grote slag, in plaats van zijn filosofische werk. Ach, zo is alles betrekkelijk, op een herfstachtige zondagmorgen in Noordwijk.