Weer die leegte

Tags

, , , , ,

HopperHotelRoom

Tijdens mijn ronde door de Donner word ik opnieuw overvallen door dat onbestemde gevoel dat nog het meest op misselijkheid lijkt. Dit keer probeer ik het gevoel voor mezelf te omschrijven en duiden. Wat is toch de aanleiding en waarom overvalt het me juist nu? Zijn het dan toch de boeken? En dan komt het besef. Ik was op weg naar huis. Niet mijn huis, maar hun huis. Daar zou ik ze treffen als ze thuiskwamen van werk. Zo ging het al weken. Niet mijn huis omdat ik gevlucht was van de ijzige stilte en de lege koelkast. Bij hen zou ik het rtl4 journaal kijken, wat eten en terwijl ik het internet afstruin nog wat zijdelings meekrijgen van Albert Verlinde dat mijn moeder graag keek.

Daarna zou ik weer vluchten, nu naar mijn kleine kamer boven, net groot genoeg voor een smal bed, een commode en twee billy boekenkasten. Ik zou me uitkleden en in bed liggen met een boek. Ik zou eerst in stilte naar het plafond staren en uiteindelijk wat lezen.

Met dit vooruitzicht was ik op weg en om het uit te stellen was ik langs de boekenwinkel gelopen. Vanwege het regenachtige weer was ik al dagen somber en ik had al een week geen boek gekocht. Nu kon echter ook een boek geen compensatie bieden en met dat besef begon de misselijkheid. Het totale gevoel van troosteloze zinloosheid dat geen boek kan vullen, geen persoon kan wegnemen en waartegen je nergens kon schuilen. Weg wilde ik uit de winkel, maar ik wilde ook niet naar huis. Het liefst was ik op dat moment opgelost en verdwenen.

Maar ik ging naar huis. En straks komen mijn ouders weer thuis.

En als ik naar boven ga, na wat staren naar het plafond, zal ik weer doorgaan met lezen.

The great Pretender

Tags

, , , , ,

Dilettante
Something just occured to me. I am living a lie. I am a fraud.
It occurred to me shortly after I started reading reading Sartre’s ‘Nausea’. This last is no lie, but it is terribly ironic, because it is a perfect example of what I am trying to confess with this post. Another fact is that I never really knew Sartre up to today. I was wandering into the bookstore and looking for Baudelaire’s ‘Les Fleurs du mal’ in French because I thought it might be a good idea to teach myself French by reading the original with a French dictionary at hand. Me and my fancy ideas. Well I couldn’t find what I was looking for and I did find Sartre’s Nausea and of course I had heard of Existentialism and I knew I had to read Sartre sooner or later, so I bought it, not wanting to leave empty handed and because, frankly I was in need of a break from Musil’s ‘The man without qualities’ because in fact I expected it to be a better read.

But the above is all not very to the point, even though again terribly ironic. What occurred to me a short while ago, and what I need to confess because it shames me, is that I have fallen into my own trap. All these years, I can’t recollect when it started I thought of myself as an intellectual, bookish, literary, smart. But in fact, I just read a lot, much like the character the autodidact in Sartre’s novel, the only difference being that I don’t read in an alphabetical order.

I’ve read Nietzsche, I’ve read Plato, and Schopenhauer. I’ve read a load of great books. But ask me anything about them and how much would have stuck? I am hardly able to put two straight sentences together. Maybe more, maybe less, but that’s the point you see? I am just a reader. I have created this identity for myself with an expensive taste and the more I read, the more I discover that I am out of my depth. It took a few lines of Sartre to finally see the fraud I really am.

Now I can’t go back. I can stop reading, but I have so little left besides. Long ago I convinced myself I was too serious for partying, and when I used to in my student years I was never sober. I have equally convinced myself that almost all if not all of modern music and mainstream media is shallow crap I can’t really enjoy.
In fact I convinced myself of this idea that the whole experience of ‘being addicted to music’ which so many people now consider normal is actually a very recent invention and disease, a malady of people who can’t bare to be in silence with their thoughts.
And I don’t know what came first; my disdain for politics or reading Plato. I do know I love using Plato as my main argument against politics. Oh God, I am lost.

My choices have made me isolated and lonely.

The greatest joke is that I also convinced myself that I might have literary talent. I am a double fraud. I used reading as an excuse for not writing, I told myself I wasn’t ready. It’s another lie. I will never be ready.

How do I get out of this mess?

I wish I just had discovered some talent for manual labor early on. I remember I loved welding and cutting iron when I lived on the kibbutz. The sparks and the glow of hot Iron, the focus on the task at hand and the satisfaction when the job was done.

Why did I even study? Why get an university degree if it is perhaps rightly frowned upon?

I am glad I wrote this confession.

Vijf jaar geleden op een zondagmorgen

Tags

, , , , ,

Gustav_Klimt_Wittgenstein

Het is een druilerige zondagochtend, ik zit op mijn werk in een ruimte met schaars geel TL verlicht. Buiten grijze wolken en een regenbui, harde natte strepen vallen diagonaal op de opengebroken straat, de bus rijdt hier niet meer. Het is een zondag in augustus, maar alles doet denken aan oktober. Op weg naar werk was het nog droog, de meeuwen en vogels vroeg actief, de laatste mensen uit het nachtleven op weg naar hun bed. Een enkele duif deed zich te goed aan kruimels in restjes opgedroogde kots, een veel te knap meisje voor een veel te oude langharige man wisselden nummers uit. En dan die lucht; de wolken in pastelkleuren, lichtoranje grenzend aan roze en grijs met op de voorgrond een molen, molen de valk. Het had iets sereens. Aangekomen op Leiden centraal een regenboog, de boog volledig in zicht, scherp afgetekend aan de hemel, waar bevond zich de pot met goud?

Op werk kijk ik door de natte ramen naar buiten, de lucht klaart op, alleen de druppels op de ramen verrieden nog de regenbui. Het is rustig op werk. Af en toe neem ik een telefoon op, ik verbind door, kijk weer door het raam en in de verte zie ik huis ter duin. Ik heb nog niet ontbeten en mijn maag protesteert.

‘Dertig jaar…’ denk ik ‘en waar ben ik toch mee bezig?’

Dan dwalen mijn gedachten af, dit keer naar het boek van W.F. Hermans over Wittgenstein dat ik in de bus op weg naar werk zat te lezen. Meer nog dan zijn filosofie vind ik zijn achtergrond interessant. Zoon van een rijke joodse industrieel en opgegroeid in een geweldig milieu in Wenen. De filosoof Wittgenstein was het jongste kroost, maar alle Wittgensteins hadden talent. Allen waren uitzonderlijk muziekaal, ook Wittgenstein de filosoof, maar zijn oudere broer Paul werd wereldberoemd pianist en zijn broer Hans die op zijn 26e zelfmoord pleegde idem; ‘…[slechts] vier jaar oud, kon hij horen dat het signaal van de brandweer een kwart was’ zo schreef Hermans. Hans pleegde overigens zelfmoord omdat hij door zijn vader Carl gedwongen werd zijn vader op te volgen in de industrie, waar hij liever violist was geworden. Zijn zussen kregen muziekles van Brahms en grootheden als Mahler en Strauss kwamen regelmatig bij de familie over de vloer. Eén zus is vele malen door Gustav Klimt geschilderd en werd zo onsterfelijk.

De telefoon gaat en ik keer terug naar het heden.

‘Goedemorgen u spreekt met de telefonist, waarmee kan ik u van dienst zijn?’, ‘Sorry u bent verkeerd verbonden, dit is het alarmnummer, ik verbind u door, dag mevrouw’.

Mensen bellen continu voor de grootste onzin een alarmnummer alsof het de normaalste zaak van de wereld is, het houd me wel bezig op de zondagochtend. Veel mensen zijn zo ontzettend hulpeloos of dom, of lui? Ik weet het niet.

Via de interne mail op werk krijg ik een krantenartikel onder ogen over een collega die ik niet ken, ze heeft de krant behaald; ‘… op naar de honderdvijftig’. Deze onbekende collega is al in ruim honderd verschillende landen geweest, ‘The Isle of man’ was haar honderdste bestemming, ‘ik leef om te reizen, op naar de honderdvijftig!’ stelt ze in het artikel.

Ik kijk weer uit het raam en vraag me af in hoeveel landen ik zelf ben geweest. Het boeit me eigenlijk niet. Waar ik ook naartoe ga, ik ben toch nooit helemaal weg. Ik zou nog graag naar Irak, Syrië en Iran reizen, maar de politiek belemmert me in dit streven. Misschien wil ik nog naar noord-Afrika, zuid-Afrika, Scandinavië? Ik ben een Europeaan, ik wil nog naar Wenen.

Wenen, mijn ‘connectie’ met Wittgenstein, met Klimt, met Oostenrijk. In Wenen werd mijn oma geboren, de familie ‘Deutsch’, Duitser kan haast niet, hoe ironisch. Erica Deutsch en haar broer Kurt Deutsch, haar idealen leidden haar naar Palestina tijdens het interbellum. Haar vader, mijn overgrootvader Felix Deutsch moet vannuit Wenen WOI hebben meegemaakt en was hierdoor getuige van het einde van het Habsburgse Rijk. Via het internet heb ik zijn graf gevonden. Hij ligt begraven in de oude begraafplaats van Wenen het Wienerfriedhof.

Mijn oma heb ik helaas nooit kunnen spreken, ze stierf jong voor mijn geboorte. Wat had ik graag met haar gesproken over onze geschiedenis. Haar broer Kurt scheen te zijn gevlucht naar Italië voor de 2e wereldoorlog. Kurt, naamgenoot van Kurt Wittgenstein die naar het schijnt in 1918 ook al zelfmoord pleegde toen de troepen waaraan hij leiding gaf deserteerden. Het Oostenrijkse front met Italië, hetzelfde front waar ook een jonge Hemingway was gelegerd was en waar hij later zijn roman ‘A farewell to Arms’ aan wijdde. Op deze herfstachtige zondag in Augustus, krijg ik heimwee naar een periode en een tijd waarvan ik alleen kan weten uit boeken. Mogelijk is mijn beeld overgeromantiseerd, er is toch immers niks romantisch aan sterven in de loopgraven of doodgaan aan de spaanse griep? En als mijn overgrootvader in de straten van Wenen een Wittgenstein langs had zien komen in een rijkuitgevoerde koets met edele paarden, had deze Wittgenstein hem dan een blik waardig gegund?

En toch kan ik me niet aan de gedachtte onttrekken, dat het leven toen zinrijker was dan nu. Ook jong sterven behoorde hierbij tot de mogelijkheden. Eén granaatscherf meer en ook Hemingway had nooit zijn boeken geschreven, ook Wittgenstein de filosoof had kunnen sterven aan het front, zijn naam gebeiteld in koud steen, naast vele anonieme namen van gesneuvelden en bekend vanwege de dood in een grote slag, in plaats van zijn filosofische werk. Ach, zo is alles betrekkelijk, op een herfstachtige zondagmorgen in Noordwijk.

De overbodige man

Tags

, , , , ,

blair_1-081910

‘The superfluous man (Russian: лишний человек, lishniy chelovek) is an 1840s and 1850s Russian literary concept derived from the Byronic hero. It refers to an individual, perhaps talented and capable, who does not fit into social norms. In most cases, this person is born into wealth and privilege. Typical characteristics are disregard for social values, cynicism, and existential boredom’.

Hoewel, ik heb natuurlijk geen rijkdom nog privilege. Toepasselijk vond ik wel de volgende verklaring van criticus Belinsky over de oorsprong van de term;

Russian critics such as Vissarion Belinsky viewed the superfluous man as a by-product of Nicholas I’s reactionary reign, when the best educated men would not enter the discredited government service and, lacking other options for self-realization, doomed themselves to live out their life in passivity.

Mooiste voorbeelden daarvan in mijn optiek Oblomov (roman door Ivan Goncharov) die in de eerste honderd pagina’s van zijn roman twijfelt of hij uberhaubt uit bed wil komen en Prins Andrei Nikolayevich Bolkonsky uit Oorlog en Vrede. Prachtig beschreef Tolstoy hoe deze ambitieuze talentvolle man snel gedesillusioneerd raakt en politiek en oorlog de rug toekeerd om in rust op het platteland te leven. Had ik maar de middelen, dan keerde ik de maatschappij ook direct de rug toe. Ik kijk al geen tv meer. Ik wil eigenlijk zonder Facebook. Als het kon vertrok ik met de noorderzon en leefde ik met een gelijkgestemde partner samen in een staat als Montana, zonder directe buren en zonder gezeik over bootvluchtelingen, zonder de regeldrift van de Nederlandse en EU overheid, zonder hipsters in het straatbeeld, zonder de alomtegenwoordige geestelijke armoede waar je mee besmet raakt en je handen in vuil moet maken om te functioneren in het dagelijkse menselijke verkeer van een grote stad. Een overbodig man. Ik herken me er wel in. Nog cynischer, kritischer en misschien eerlijker wel ben ik een typisch voorbeeld van iemand die spreekwoordelijk wel de klepel kan horen luiden maar hem niet ziet hangen. Uit een arbeidersmilieu met alle gemak en zonder noemenswaardige problemen scholing doorlopen, afgestudeerd aan een universiteit dat de naam universiteit niet mag dragen (in klassieke zin), heb ik mogen ruiken aan een intellectueel leven, aan privilege en kon ik me even als uitverkoren wanen, denken dat ik iets noemenswaardig had gepresteerd om vervolgens rap van mijn imaginaire troon te vallen en losgelaten te worden in een maatschappij die zo egalitair is ingericht dat er geen behoefte, nog ruimte is voor vreemde eenden met grootheidswaan en een eigenaardige voorkeur voor zaken die geld kosten en niks opleveren en zonder gram praktisch benul. Mijn laatste illusie dat mijn denken nog van toegevoegde waarde is zal sterven zodra ik de virtuele facebook dood sterf, geld leverde het me toch al nimmer op. Nee, was ik bemiddeld of presenteerde zich vandaag een excuus om voor goed te verdwijnen naar een stille uithoek van de wereld om daar mijn leven eerbiedig uit te zitten, dan was ik weg, gisteren nog. Of is ook dit slechts grootspraak? Kijk ik krabbel alweer terug.

Rokjesdag

Tags

, , , , , , ,

11127497_10153278681961098_6426268075010401696_n

Het was vrijdag en de eerste warme dag van het jaar, rokjesdag. Werkloos en vrij liep ik in de vroege ochtend over de Erasmugbrug. De zon scheen fel en warm in mijn rug en weerkaatste in het wit van de brug, de lucht heiig en vrij van wolken. In het oosten aan de horizon de Willemsbrug, het noordereiland en de hef, in het westen ver aan de horizon de haven en haar vele kranen en fabrieken en het af en aan varen van grote schepen met vracht.

Wat een mooie stad toch mijn Rotterdam. Wat een voorrecht om in het hier en nu over deze brug te mogen lopen en om de Maas in al haar glorie en glinstering te zien stromen op deze prachtige lentedag.

Mijn geluk kon niet op want ik werd deze ochtend wakker naast haar en eerder die nacht momenten voor ik zelf insliep lag ze in een kokkonetje tegen me aan en was ik me bewust van mijn geluk. Nu, op weg van haar studentenkamer over de brug naar hartje Rotterdam op deze rokjesdag wilde dit gevoel van gelukzaligheid niet weggaan.

Ik was toe aan dit gevoel, toe aan de lente, toe aan wat vrouwelijke genegenheid.

Een tijd terug had ik met veel bewondering Narcissus en Goldmund gelezen en een prangende vraag hield me sindsdien al weken bezig, was ik als Narcissus of Goldmund? Terwijl ik zo over de brug liep denkend aan haar en aan het vooruitzicht van een volle dag schrijven en lezen in de zon wist ik het antwoord.

Ik was Goldmund. Sterker nog, net als de Goldmund in het verhaal was ik er heel vroeg in mijn jonge jaren van overtuigd dat ik geboren was voor het vergaren van kennis en het zoeken naar antwoord op vragen. Toen had ik eigenlijk ook een Narcissus nodig die me had moeten wijzen op mijn ware aard en roeping. Lang heb ik tevergeefs naar een Narcissus gezocht, maar ik wist eigenlijk al langer dat ik een aantal verkeerde paden had bewandeld. Als ik het eerder had geweten had het me een hoop frustratie en energie gescheeld in een zoektocht naar antwoorden die ik toch niet zou vinden, tijd die ik beter had kunnen besteden in het ontwikkelen en verfijnen van de expressievormen die ik nu nodig had.

Ik de eeuwige twijfelaar. Echte intelligentie was zo wist ik al langer niet leidend. Ik was een Goldmund omdat ik moest ervaren, moest proeven, vrij moest zijn. De universiteit was een teleurstelling die me nog steeds verdrietig stemde. Het was niet de baken van kennis die ik me er in mijn voorstelling als kind van maakte, er liepen weinig heldere lichten en leraren om een voorbeeld aan te nemen. Hiervoor moest je denk ik toch in het klooster, de kerk of Jeshiva zijn. Ik was een ongeleid projectiel op zoek naar richting en nu halverwege mijn baan moest ik zelf richting vinden en ik was al vaart aan het minderen.

Zowel kennis als kunst leiden naar de waarheid, maar de waarheid is weinig permanent en tastbaar, vaker ongrijpbaar zo niet onzichtbaar. Voor een glimp van de waarheid hoef je niet geleerd te zijn. De waarheid is alomvattend, voor een ieder voelbaar en aanschouwbaar, mits iemand er voor open staat. Wij zijn onderdeel van haar, het zit in ons DNA.

Het lag er al die jaren zo dik op. Hoe vaak leek de maatschappij niet slechts als een necessary evil, hoe vaak leken conventies niet meer dan een beperking, een teugel, een riem? Nooit was ik gemaakt voor een carriere, ik was te onrustig, te eigenwijs, te bijdehand. De maatschappij probeert me wijs te maken dat ik ongelukkig moet zijn of op zijn minst ernstig bezorgd want ik heb zoveel potentie (als in intelligentie) en ik maak er zo weinig gebruik van (als in een mooie functie) en deels maak ik dat ook mezelf wijs want ik ben niet graag onverantwoordelijk en neem niet graag risico’s, en toch. Is er geen groter risico in het niet doen, in het hardnekkig verplichtingen aangaan die ik voor mijn gevoel toch niet kan waarmaken?

En er is natuurlijk die verdomde keerzijde. De dalen zijn diep en soms lijk ik er moeilijk tegen bestand en wil ik alles opgeven. Dan helpt alleen de zon en een vrouwenlichaam, zo ook bij Goldmund.

Afgelopen nacht had ik die geborgenheid en vandaag scheen de zon en meer kon ik me op dat moment niet wensen. Het was rokjesdag. Ik heb eindelijk weer kunnen schrijven en ik had weer twee boeken gekocht. Ik was gelukkig en het stond op papier om te herlezen op donkere dagen, want geluk en ongeluk zijn nooit permanent en als de seizoenen, een cyclus waar we als gewone stervelingen geen vat op hebben.

Back from the future

Tags

, , , , , , , , ,

gotspevlaggetje_jpg

Before I left Holland for Israel in 1993 I knew little of Islam. I was a Jewish boy in a Christian primary school and Catholic High School and I learned Christian songs. I simply can’t remember anything about Islam in Holland during my childhood years. I got introduced to Islam in Israel. My first introduction to terrorism and suicide bombings was only a year after I moved to Israel when bus line 5 exploded on Dizengoff street Tel-Aviv. It was 1994, I was 14. I didn’t associate the terror directly with Islam. To me it was a rude awakening into Israeli reality, and to what I naively considered enemies of the peace proces, an introduction to Hamas. Eight years onward, after many more terrorism and army service I knew better.

Then I moved back to Holland in 2001 and I can remember how shocked I was to see that many headscarves, I thought I had left those behind me in the Middle East, only to discover a changed reality in my country of birth. Next, soon to-be Dutch prime minister Fortuyn got assasinated bringing back memories of the murder of Rabin in 1995, who was also killed by one of his own, followed by the murder of Dutch filmmaker Van Gogh by an Islamic extremist.

Ten years flew by with Islamic terror attacks in London and Madrid, and the brutal terror attacks against Jewish schoolchildren in Toulouse and the Jewish museum in Brussel, finally culminating in last weeks terror-attacks in Paris and the shootout tonight with terrorists killed in Belgium during a counter terrorism operation.
I must say it’s one big surreal experience for me. I was used to terrorism in Israel and thought I came back to civilization, only to discover terrorism came back with me, like a virus incubating in my luggage. I feel like a time traveller back from the future living a horror déjà vu.

The good thing is I can’t be bothered by the attacks. I survived worse and I’ve got eyes in my back and a nose for suspicious situations. Still, if it’s my time so be it. The bad is to see Europe going to pieces with a leadership and population still naively thinking everything is gonna be alright. I know better, just consider my personal story. This much has already changed in twenty years.

All Quiet on the Western Front

Tags

, , , ,

Figure 9

Just a few days ago I was waiting at the trainstation for a train to arrive. When I looked down on the tracks I noticed a fat rat’s upper half, the rat was cut in half by the passing of a previous train. I suddenly experienced a flashback, and there I was, down in the trenches, looking at bodies the way Paul described them, this time the result of the surprisingly devastating force of an artillery barrage. I remembered the rats also, grown fat by the rotting bodies lying in no-mans land. It’s impossible to have a flashback of something you havent experienced. Still, the images felt real. So was the loneliness and the fear when I joined him at that cold dark night stuck in no-mans land, playing for dead, hoping his buddies will be in time to save him, afraid to raise his head, holding tight to dear earth, hoping to survive another day. This sums up the force of ‘All Quiet on the Western Front’. I wasn’t there, all I saw was a glimpse of the tragedy, but it was enough for me to be very glad I could end it all by closing the book.

That feeling that you sometimes get

Tags

, , ,

Her Joaquin Phoenix

 

That feeling that you sometimes get,

when you think the best has been in the past

and now is as good as it will ever get.

 

All the loves that shared your bed,

Embraces then you wish had last,

But alas you thought the best was yet to come

Always forward no regrets

 

Now you put on a sad song and write some lines,

Just waiting for the mood to pass,

And you sincerely hope it will not last,

for you fear the best was in the past.

 

Pray to god you will repent,

cause surely you had never ment,

to take those days for granted.

 

To love and be loved was all you wanted.

 

Homesick after mine own kind

Tags

, , , , ,

 

NPG Ax7811; Ezra Pound by Alvin Langdon Coburn

Sometimes when for long periods nothing worthwile seems to come from my hands, all I can do is drench and absorb myself in the works of others, hoping to find words to fit my malady. Most people listen to music, but while music might bring comfort, the lyrics almost never fit. It only rarely happens that the words of others seem to reflect what I feel. This is the case with Ezra Pound’s ‘In Durance’. Often when lonely I think of his lines, which struck me from the first. Sometimes not just any company will do.

 In Durance – Ezra Pound (1907)

I am homesick after mine own kind,
Oh I know that there are folk about me, friendly faces,
But I am homesick after mine own kind.

‘These sell our pictures’! Oh well,
They reach me not, touch me some edge or that,
But reach me not and all my life’s become
One flame, that reaches not beyond
My heart’s own hearth,
Or hides among the ashes there for thee.
Thee’? Oh, ‘Thee’ is who cometh first
Out of mine own soul-kin,
For I am homesick after mine own kind
And ordinary people touch me not.
And I am homesick
After mine own kind that know, and feel
And have some breath for beauty and the arts.

Aye, I am wistful for my kin of the spirit
And have none about me save in the shadows
When come they, surging of power, ‘DAEMON,’
‘Quasi KALOUN.’ S.T. says Beauty is most that, a
‘calling to the soul’.
Well then, so call they, the swirlers out of the mist of my soul,
They that come mewards, bearing old magic.

But for all that, I am homesick after mine own kind
And would meet kindred even as I am,
Flesh-shrouded bearing the secret.
‘All they that with strange sadness’
Have the earth in mockery, and are kind to all,
My fellows, aye I know the glory
Of th’ unbounded ones, but ye, that hide
As I hide most the while
And burst forth to the windows only whiles or whiles
For love, or hope or beauty or for power,
Then smoulder, with the lids half closed
And are untouched by echoes of the world.

Oh ye, my fellows: with the seas between us some be,
Purple and sapphire for the silver shafts
Of sun and spray all shattered at the bows;
And some the hills hold off,
The little hills to east of us, though here we
Have damp and plain to be our shutting in.

And yet my soul sings ‘Up!’ and we are one.
Yea thou, and Thou, and THOU, and all my kin
To whom my breast and arms are ever warm,
For that I love ye as the wind the trees
That holds their blossoms and their leaves in cure
And calls the utmost singing from the boughs
That ‘thout him, save the aspen, were as dumb
Still shade, and bade no whisper speak the birds of how
‘Beyond, beyond, beyond, there lies . . .’